woensdag 18 juli 2012

Fransman die door Nederlandse BV tijdelijk in Zwitserland wordt tewerkgesteld is in Zwitserland belast.

In 2003 is een functionaris met de Franse nationaliteit bij een Nederlandse BV in dienst getreden en bekleedde daar kennelijk een belangrijke post. In 2004 zijn hij en zijn vrouw uit elkaar gegaan en in 2007 is hun huwelijk ontbonden. Aan deze functionaris was een positie in Singapore toegezegd die eind 2007 zou ingaan, maar in 2006 bleek dat niet te kunnen doorgaan. Omdat inmiddels zijn opvolging in Nederland geregeld was, werd hij voor een jaar bij een opleidingsinstituut in Zwitserland geplaatst. In het midden bleef wat daarna zou gebeuren. Eind 2006 vertrok de functionaris naar Zwitserland, huurde daar een woning, liet zich in Nederland uitschrijven en beëindigde ook zijn huur in Nederland. Gedurende het jaar 2007 bleef zijn dienstbetrekking bij de BV in stand. In 2008 is hij naar Frankrijk teruggekeerd en heeft daar een dienstbetrekking bij een Franse werkgever aanvaard. Hij is in Frankrijk in een eigen woning gaan wonen.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

  1. Was zijn fiscale woonplaats in 2007 gelegen in Nederland of Zwitserland?
  2. Komt het heffingsrecht ter zake van het reguliere salaris over 2007 en de afrekening van vakantiedagen over 2007 toe aan Nederland?
  3. Vormt de ontvangen performance bonus loon uit tegenwoordige dan wel vroegere dienstbetrekking?
  4. Is hij verplicht verzekerd voor de volksverzekeringen?
Rechtbank Breda beslist dat de man in 2007 in Zwitserland heeft gewoond en dat zijn basissalaris, vakantieuitkering en 'performance bonus' alle betrekking hebben op het werk in Zwitserland en niet in Nederland belast zijn. Nederland kan wel de bonus over 2005 en een aanzienlijk voordeel uit werknemersopties belasten. Op grond van een verdrag met Zwitserland is de functionaris in 2007 nog wel verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen.

Ad 1.

Artikel 4 AWR bepaalt dat waar iemand woont naar de omstandigheden wordt beoordeeld. Vaststaat dat belanghebbende met ingang van 2007 geen woning meer had in Nederland. Hij had immers de gemeubileerde huurwoning in Nederland opgezegd en ontruimd. De banden van belanghebbende met Nederland bestonden toen nog uit (1) zijn dienstbetrekking bij de Nederlandse werkgever en zijn wens om na afloop van het jaar zijn werkzaamheden bij de Nederlandse werkgever al dan niet in Azië, voort te zetten en (2) zijn kinderen die bij zijn ex-echtgenote woonden. Andere omstandigheden die zouden kunnen wijzen op een woonplaats in Nederland heeft de inspecteur niet gesteld en zijn ook niet gebleken. Belanghebbende beschikte vanaf 2007 over een gemeubileerde woonruimte in Zwitserland en had de intentie daar een jaar te blijven. Naar het oordeel van de rechtbank was de band van belanghebbende met Nederland in 2007 niet meer zodanig dat sprake was van een woonplaats alhier maar was hij in dat jaar inwoner van Zwitserland.

Ad 2.

Artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tussen Nederland en Zwitserland bepaalt:
‘[Inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid en pensioenen]
1) Onverminderd het bepaalde in de artikelen 7 en 8, zijn de inkomsten voortvloeiende uit op voordeel gerichte niet-zelfstandige werkzaamheid slechts belastbaar in de Staat op welks grondgebied de persoonlijke werkzaamheid wordt uitgeoefend waaruit deze inkomsten voortvloeien.’

Aangezien belanghebbende in 2007 uitsluitend werkzaamheden heeft verricht voor de Nederlandse werkgever in Zwitserland, zijn het reguliere salaris en de afrekening van vakantiedagen op grond van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag belastbaar in Zwitserland.

Artikel 6, tweede lid, van het Verdrag luidt:
‘2) Nochtans zal een persoon die zijn betrekking gewoonlijk uitoefent in één van de beide Staten en uit dien hoofde slechts voorbijgaand verblijft op het grondgebied van de andere Staat, daar te lande zijn vrijgesteld van de belasting op de inkomsten uit zijn arbeid, zelfs van inhouding bij de bron, indien hij zijn op voordeel gerichte werkzaamheid uitoefent voor rekening van een werkgever die zijn woonplaats niet in deze (laatstbedoelde) Staat heeft. In dat geval behoort het recht tot belastingheffing toe aan de Staat waar die persoon zijn betrekking gewoonlijk uitoefent.’

De uitzondering van het tweede lid van voornoemd artikel is naar het oordeel van de rechtbank niet van toepassing. Wel is aannemelijk dat belanghebbende de intentie had slechts voorbijgaand, namelijk voor een jaar, in Zwitserland te blijven. Belanghebbende had, echter wel de intentie tot voortzetting van zijn werkzaamheden bij de Nederlandse werkgever daarna maar niet zonder meer tot voortzetting van die dienstbetrekking in Nederland. Hij is ook feitelijk na afloop van 2007 niet naar Nederland teruggekeerd. De rechtbank acht hierbij nog van belang dat de functie die belanghebbende in het kader van de dienstbetrekking bij de Nederlandse werkgever vervulde voorafgaand aan zijn vertrek naar Zwitserland is gewijzigd. Deze wijziging in functie is gepaard gegaan met de verhuizing naar Zwitserland. In de afspraken met de Nederlandse werkgever is bovendien uitdrukkelijk voorzien in de mogelijkheid dat belanghebbende zijn werkzaamheden bij de werkgever na 2007 niet zou voortzetten. Dit een en ander, in onderling verband bezien, leidt de rechtbank tot het oordeel dat het begin 2007 al zo onzeker was of belanghebbende ooit zou terugkeren naar Nederland, dat er toen al geen sprake meer van was dat belanghebbende zijn dienstbetrekking “gewoonlijk” uitoefende op het grondgebied van Nederland en daarom wijst de rechtbank het heffingsrecht ter zake van het reguliere salaris en de afrekening van de vakantiedagen van 2007 toe aan Zwitserland.

Ik vind dit een vergaande redenering. Bij het beoordelen van het woordje "gewoonlijk" houdt de rechtbank rekening met feiten die zich pas na verloop van tijd voltrokken, zelfs na het einde van het belastingjaar. Belanghebbende had al jaren in Nederland gewerkt en werd tijdelijk naar Zwitserland overgeplaatst, met de intentie om dit een jaar te laten duren, mede omdat zijn overplaatsing naar Azië niet door ging. Er was toen nog helemaal niet duidelijk wat er na dat jaar zou gebeuren. Als belanghebbende in 2008 toch terug naar Nederland was gegaan dan had de rechtbank derhalve een andere conclusie getrokken. Dit is naar mijn mening uitleggen van intentie op basis van latere feiten. Maar als we inderdaad in de beoordeling meenemen dat de functie specifiek was gewijzigd en het niet aannemelijk was dat deze functie ooit in Nederland beschikbaar zou komen dan kan worden gesteld dat terugkeer naar Nederland niet te verwachten was. Maar aan de andere kant, zijn kinderen wonen nog wel in Nederland dus een terugkeer viel niet uit te sluiten. De afspraak die met de werkgever was gemaakt dat na het jaar het niet zeker was dat hij zijn werkzaamheden voor de Nederlandse werkgever kon voortzetten leidt naar mijn mening niet tot de conclusie dat terugkeer werd uitgesloten en ook niet dat er de intentie was om niet meer terug te keren, de rechtbank geeft immers zelf aan dat hij de intentie had om bij de Nederlandse werkgever te blijven werken (al dan niet in Azië). Het is een grijs gebied, maar dat maakt het fiscale recht zo interessant. Ik ben benieuwd of een hogere rechter ook zo zou oordelen en hoe de Zwitserse belastingdienst hier mee zou omgaan.

Ad 3.

De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbendes werkzaamheden in Zwitserland voor de Nederlandse werkgever voordeel hebben opgeleverd en de performance bonus was bedoeld als extra vergoeding hiervoor. De rechtbank is van oordeel dat de in 2007 betaalde performance bonus géén ontslagvergoeding vormt maar een extra beloning is voor de in 2007 verrichte werkzaamheden in Zwitserland. Aldus is sprake van inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking. Het heffingsrecht ter zake van de performance bonus komt niet toe aan Nederland.

Ad 4.

In artikel 6, eerste lid van de Overeenkomst Sociale Zekerheid tussen Nederland en Zwitserland is bepaald:
‘Behoudens de overige bepalingen van deze titel zijn de onderdanen van de Overeenkomstsluitende partijen, die beroepsarbeid verrichten, onderworpen aan de wettelijke regelingen van de partij op het grondgebied waarvan zij hun arbeid verrichten, zelfs indien zij op het grondgebied van de andere partij wonen.’

Artikel 7 eerste lid aanhef, onderdeel a en tweede lid van de Overeenkomst Sociale Zekerheid luiden als volgt:
‘1. Op het beginsel, neergelegd in artikel 6, eerste lid, gelden de volgende uitzonderingen:
a) Op werknemers van een onderneming welke gevestigd is op het grondgebied van een der Overeenkomstsluitende partijen, die tijdelijk naar het grondgebied van de andere partij worden uitgezonden teneinde aldaar arbeid te verrichten, blijft gedurende 24 maanden de wettelijke regeling van de eerste partij van toepassing, alsof zij werkzaam waren op de plaats waar de onderneming, welke hen uitzendt, gevestigd is.'

Vaststaat dat belanghebbende slechts tijdelijk- namelijk voor een jaar - door de Nederlandse werkgever naar Zwitserland was uitgezonden. Voor toepassing van de uitzonderingsbepaling van artikel 7 van de Overeenkomst Sociale zekerheid is niet vereist dat de uitgezonden werknemer bij het einde van de uitzending terugkeert of de intentie heeft terug te keren naar het land waarin de uitzendende vennootschap is gevestigd. Belanghebbende valt dus naar de letter van de regeling onder deze uitzonderingsbepaling en de rechtbank is van oordeel dat dat ook past bij de intentie van de bepaling die blijkbaar een praktische oplossing beoogt te geven voor situaties van tijdelijk uitgezonden werknemers als belanghebbende. Belanghebbende is derhalve in 2007 premieplichtig gebleven in Nederland.

Dit is duidelijk. Zo zie je maar weer dat voor de sociale zekerheid weer andere maatstaven gelden als voor de belasting. Het sociale zekerheidsverdrag is in deze duidelijker.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten