zaterdag 26 januari 2013

De 30% regeling en de 150 kilometer grens.


Is de 150 kilometergrens in strijd met het Europese recht?

De 30% regeling kan worden toegekend aan vanuit het buitenland ingekomen werknemers met een specifieke deskundigheid die schaars is op de Nederlandse arbeidsmarkt en dient ter vergoeding van de extraterritoriale kosten. Met ingang van 1 januari 2012 zijn de voorwaarden die worden gesteld om in aanmerking te komen voor de 30% regeling aangescherpt. Zo is er onder meer een inkomenseis ingevoerd en is de maximum looptijd verkort van 10 jaar naar 8 jaar.

Een van de overige wijzigingen betrof de bepaling dat de 30% regeling alleen nog maar geldt voor werknemers die minstens 2/3 van de periode van 24 maanden voorafgaand aan het werken in Nederland, woonden op een afstand van minimaal 150 kilometer van de Nederlandse grens.

Deze eis leidde tot vragen vanuit de belastingadviespraktijk waaronder Expatax waarbij werd aangedragen dat deze eis mogelijk in strijd is met het Europese recht, namelijk het recht op vrijheid van verkeer alsmede het verbod op discriminatie op basis van nationaliteit. Zeker ook in het geval dat een buitenlandse werknemer via een locatie gelegen binnen 150 kilometer van de Nederlandse grens naar Nederland komt. 

Onlangs heeft de Rechtbank Breda geoordeeld of de 150 kilometergrens in strijd is met het Europese recht. In de rechtszaak werd ook aangedragen dat de grens in strijd was met het gelijkheidsbeginsel onder het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten. De rechter veegde alle bezwaren van tafel en oordeelde dat er sprake is van een voldoende objectieve rechtvaardiging om de kilometergrens in te voeren. De door de wetgever gestelde onderbouwing dat door de grens wordt voorkomen dat werknemers die in het buitenland blijven wonen en hierdoor niet met hoge extra territoriale kosten worden geconfronteerd toch voor de 30% regeling in aanmerking zouden komen werd derhalve door de rechter als voldoende beschouwd.

Sinds deze uitspraak heeft de Rechtbank Haarlem echter anders beslist. Daar vond de rechter dat er wel sprake is van strijd met het Europese recht. Er is beroep ingesteld, dus nu is het afwachten hoe de rechter in hoger beroep zal oordelen.

De 150 kilometergrens bij een werknemer die weer terug naar Nederland komt

De kilometergrens heeft nog een ander gevolg. In de praktijk bleek dat de belastingdienst de grens anders uitlegde dan de wetgever, in feite strenger dan wat de wetgever beoogde. De belastingdienst interpreteerde de regel zo dat ook indien de werknemer in de voorgaande periode van 24 maanden 8 maanden in Nederland had gewoond niet meer in aanmerking kwam voor de 30% regeling. 

Deze uitleg van de regeling was niet beoogd door de wetgever en de regeling is nu aangepast met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012. Er is nu bepaald dat de 150 kilometergrens niet opnieuw van toepassing is als de werknemer bij aanvang van een eerdere tewerkstelling in Nederland voldeed aan de 150 kilometergrens.

vrijdag 25 januari 2013

Geen fiscale faciliteit in Nederland voor een bankrekening die door een expat in het buitenland is geopend


Bron: Vakstudienieuws Vandaag 22-01-2013

Het Gerechtshof Den Haag heeft beslist dat een belastingplichtige die uit het buitenland was teruggekeerd geen recht heeft op een vrijstelling voor de inkomstenbelasting voor zijn buitenlandse bankrekeningen. Volgens het hof zijn deze buitenlandse bankrekeningen namelijk niet te vergelijken met de faciliteiten van de Wet bevordering eigenwoningbezit (Wbe), de Spaarrekening Eigen Woning (SEW) en de Kapitaalverzekering Eigen Woning (KEW).

De man remigreert in 1984 naar Nederland. Hij blijft spaarrekeningen aanhouden die hij tijdens zijn internationale carrière in het buitenland heeft geopend. Hij heeft de spaarrekeningen echter niet in zijn Nederlandse aangiften opgenomen. Nadat de ex-expat de inspecteur hiervan op de hoogte stelt, legt de inspecteur navorderingsaanslagen voor de inkomstenbelasting en vermogensbelasting (per 1 januari 2001 is dit de vermogensheffing in Box 3 geworden) op. De man is het hier niet mee eens. Volgens hem mocht hij in het buitenland belastingvrij sparen omdat hij met het gespaarde geld de hypotheek op zijn eigen woning zou aflossen. Hij verwijst hierbij naar de Wbe.

Hof Den Haag oordeelt dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Het hof overweegt daarbij dat de Wbe ziet op lagere inkomensgroepen en dat niet is gebleken dat de ex-expat tot deze groepen behoort. Verder merkt het hof nog op dat de man steeds vrijelijk over zijn spaartegoeden in het buitenland kon beschikken terwijl aan de faciliteit van de Wbe een kapitaalverzekering was gekoppeld. Ten aanzien van de kapitaalverzekering eigen woning en de spaarrekening eigen woning wijst het hof er op dat deze rekeningen geblokkeerd moeten zijn. Het hof verwerpt het beroep van de ex-expat op deze faciliteiten dan ook. De navorderingsaanslagen blijven in stand.

Uitspraak: Gerechtshof Den Haag, LJN BY8379, 13 september 2012 (publicatie 14 januari 2013)

Deze uitspraak bevestigt maar weer dat ook financiële producten die in het buitenland zijn afgesloten moeten voldoen aan de voorwaarden die de Nederlandse belastingwet aan deze producten stelt om in aanmerking te komen voor een fiscale faciliteit in Nederland. Niet van belang is dat dergelijke producten in het buitenland niet bestaan. En ook niet dat een product wordt afgesloten dat dicht in de buurt komt van hetgeen wordt beoogd. Binnen de Europese Unie zijn er wat meer mogelijkheden om gebruik te maken van een fiscale faciliteit maar ook dan moet aan de Nederlandse voorwaarden worden voldaan. 

Voor een expat is het dus zaak om hier rekening mee te houden en tijdens het verblijf in het buitenland te onderzoeken of het mogelijk is om een financieel product in Nederland aan te schaffen, met het oog op terugkeer naar Nederland op een later tijdstip en het doel waarvoor het product wordt aangeschaft. Dus ook in de buitenlandse periode is fiscale planning belangrijk. 

Expatax begeleidt bedrijven met internationale werknemers. Neemt u gerust contact met ons op indien u vragen heeft. Ook als u werknemers uit het buitenland naar Nederland haalt.  

donderdag 18 oktober 2012

Hoogte van de opleiding indicatie deskundigheid 30%-regeling (oude regels)

Onlangs heeft de Hoge Raad geoordeeld of een pijpfitter beschikte over de vereiste specifieke deskundigheid onder de regels zoals deze golden tot 1 januari 2012.
 
Onder de oude regels was bepaald dat een gebrek aan een hoog gekwalificeerde of gespecialiseerde beroepsopleiding, een indicatie kon zijn voor het ontbreken van specifieke deskundigheid zoals vereist voor de 30%-regeling.
 
De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van het hof door te oordelen dat een Duitse pijpfitter niet in aanmerking kwam voor de 30%-regeling. De ervaren pijpfitter vroeg om toepassing van de 30%-regeling, maar bezat volgens de Hoge Raad niet de vereiste specifieke deskundigheid, omdat de opleiding tot pijpfitter niet hoog gekwalificeerd of gespecialiseerd is. Het is daarbij niet van belang dat er in Nederland geen gestructureerde opleiding meer voor handen is. Het hof is van mening dat de bekwaamheid van een gekwalificeerd pijpfitter niet leidt tot een specifieke deskundigheid. Ook de schaarste die is ontstaan door het ontbreken van een opleiding, brengt geen specifieke deskundigheid met zich mee.
 
Deze beslissing is in lijn met enkele eerdere uitspraken. Schaarste op zichzelf is geen reden om specifieke deskundigheid aan te nemen. Zo is bepaald dat ook voor een verpleegkundige uit het buitenland de 30% regeling niet van toepassing kon worden verklaard. Overigens gaat het om het samenspel tussen relevante werkervaring en hoogte van de opleiding alsmede het aangeboden salaris. Dit is in het verleden ook specifiek door de Hoge Raad benoemd. Het is voorgekomen dat het gebrek aan een hoge opleiding kon worden gecompenseerd door training on the job, losse cursussen etc. Wel is het steeds een beoordeling van een individuele situatie geweest, dat kon leiden tot veel discussies. In het kader hiervan heeft de rechter mijns inziens toch wel eens op de stoel van onze wetgever moeten gaan zitten. Wat dat betreft is de uitspraak wellicht iets te kort door de bocht.
 
Zo is er ook een uitspraak geweest inzake een musicalzanger. Deze zanger was nog niet klaar met zijn opleiding maar op basis van de tijdens de opleiding opgedane werkervaring en het feit dat hij een van de eerste op de opleiding was, was toch voldoende reden om specifieke deskundigheid aan te nemen. Hier was dus van belang dat er toch wel een gestructureerde opleiding aanwezig was, ook al was er nog niemand afgestudeerd. Dan was er ook nog de discussie inzake profvoetballers. Zij komen vaak wel in aanmerking voor de 30% regeling. De meesten zullen geen relevante HBO of universitaire opleiding gevolgd, maar enkel een voetbaltraining over de jaren heen, net als de vele andere (amateur) voetballers. Bij hen werd dan echter wel sterker gekeken naar het salaris wat ze gingen verdienen.  
 
Voor mijn gevoel is er altijd een bepaalde ongeschreven regel geweest die bepaalde dat voor zekere beroepen de 30% regeling niet van toepassing zou zijn, waarbij de wetgever dit niet specifiek kon vastleggen en de rechter de regels maar moest interpreteren naar de "bedoeling" van de wetgever. Wat is het verschil tussen een progammeur van 25 jaar met 3 jaar werkervaring die 4 jaar universiteit heeft gedaan en een gespecialiseerde onderwaterlasser die al 30 jaar werkzaam is onder de meest moeilijke omstandigheden en al zijn ervaring heeft opgedaan tijdens het werk en nu over de gehele wereld gevraagd wordt om te komen lassen? Waarbij de programmeur € 40.000 per jaar verdient en de lasser € 100.000. Wordt dan tegen de lasser gezegd dat hij niet specifiek deskundig genoeg is? De programmeur kwam nagenoeg zeker in aanmerking voor de regeling.
 
Wat mij betreft is opleiding een indicatie. Maar we moeten daar ook niet altijd te zwaar aan tillen. Als voorwaarde werd een hogere opleiding gesteld, dit kon dus ook een schriftelijke opleiding zijn gebaseerd op zelfstudie. Waarin verschilt dit dan met training on the job waarbij de werknemer in zijn eigen tijd zich ook allerlei kennis eigen maakt? Kennis specifiek gericht op de werkzaamheden die worden verricht, in tegenstelling tot een externe opleiding waarbij het toevallig juist beantwoorden van enkele vragen op een examen voldoende is om deskundigheid aan te nemen? Ik heb meegemaakt dat aan werknemers de 30% regeling werd toegekend bijvoorbeeld omdat ze een universitaire opleiding tot psycholoog hadden gedaan en nu waren aangenomen als marketing manager. Of zelfs in situaties waarbij de opleiding nog verder af stond van de werkzaamheden waarvoor de regeling werd aangevraagd. Maar het feit dat het om een hogere opleiding ging was al voldoende. Relevant of niet. En dat is meer dan eens gebeurd.
 
Maar goed, ik kan nog wel meer voorbeelden geven en ook het onderwijssysteem ter discussie stellen, feit is dat de wetgever genoemde problemen heeft onderkend en verdere discussie wilde vermijden. Hiertoe is met ingang van 1 januari 2012 een salarisnorm ingevoerd. Wordt voldaan aan deze salarisnorm dan wordt specifieke deskundigheid aanwezig geacht. Hiermee zal het aantal rechtzaken met betrekking tot de 30% regeling waarschijnlijk af gaan nemen. Als de pijpfitter derhalve onder de nieuwe regels voldoet aan de salarisnorm dan kan hij ineens wel de 30% regeling krijgen.
 

maandag 17 september 2012

Portugese exitheffing strijdig met EU-recht


Het Europese Hof van Justitie (zie  Europese Hof van Justitie, 6 september 2012, nr. C-38/10 ) heeft geoordeeld dat de onmiddellijke belastingheffing van Portugal bij zetelverplaatsing, in strijd is met de vrijheid van vestiging.

De Europese Commissie tekende beroep aan bij het Europese Hof van Justitie, nadat Portugal weigerde de belastingwetgeving over zetelverplaatsing aan te passen. Portugal hief op het moment van zetelverplaatsing of het overbrengen van activa van een vaste inrichting onmiddellijk vennootschapsbelasting over de nog niet gerealiseerde meerwaarden. Het Europese Hof oordeelde dat sprake was van belemmering van de vrijheid van vestiging, omdat een vertrekkende vennootschap nadeliger wordt behandeld dan een vennootschap die in Portugal blijft. De exitheffing was dan ook in strijd met het EU-recht.

Het blijft verwonderlijk dat landen binnen de Europese Unie nog steeds wetgeving hanteren waarbij voor bedrijven of personen (fiscale) drempels worden opgeworpen indien zij het betreffende land wensen te verlaten. Reeds meerdere malen heeft het Europese Hof van Justitie geoordeeld dat een exitheffing in strijd is met de vrijheid van vestiging. Ook Nederland is hiervoor een aantal keren aan de beurt geweest. Helaas zijn er landen die de beslissingen van het Europese Hof van Justitie dus naast zich neer leggen. In het geval van Portugal nu dus zelfs twee keer. Zelfs een beslissing in hun specifieke situatie wordt niet uitgevoerd. Dit is eigenlijk minachting van het Hof.

Men vraagt zich wel eens af wat nu het voordeel is van de Europese Unie. Een van de grootste voordelen betreffen de vrijheden die de inwoners van de Unie hebben. Men kan zich makkelijker binnen de Europese Unie bewegen. Hierdoor zal de Unie als geheel economisch meer profiteren. Landen die deze afspraken niet nakomen zullen moeten worden aangepakt en deze landen zullen zich neer moeten leggen bij de beslissingen die worden genomen door de hoogste rechter. Maar hoogstwaarschijnlijk zal het Hof in de toekomst blijven worden geconfronteerd met rechtzaken die gaan over de beperking van de verschillende vrijheden. Het is aan belastingadviseurs actie te ondernemen indien cliënten worden geconfronteerd met ongeoorloofde fiscale drempels. 

Exit aan de exitheffing(en)!

donderdag 13 september 2012

Reisdagen en werkzaamheden in het buitenland, waar belast?

Hoe dienen de reisdagen in de dagenbreuk te worden verwerkt?


Indien een werknemer gedurende het jaar in meerdere landen werkt ontstaat er discussie welk land het heffingsrecht heeft op de inkomsten uit arbeid en voor welk deel. Er zal moeten worden bepaald hoe de belastingheffing wordt verdeeld om dubbele belastingheffing te voorkomen. Het woonland zal immers belasting willen heffen maar ook het werkland. De verdeling vindt plaats op basis van de gewerkte dagen in elk land. De Hoge Raad heeft op 23 september 2005 (HR 40179, LJN: AP1424) een nadere toelichting gegeven hoe de dagen breuk uitwerkt, waarbij, voor het berekenen van het deel dat aan het buitenland toekomt, de teller bestaat uit de werkdagen in het buitenland en de noemer op het totaal daadwerkelijk gewerkte dagen wereldwijd. Overigens dient steeds te worden beoordeeld of er een belastingverdrag van toepassing is en hoe in het verdrag wordt omgegaan met de inkomsten uit arbeid.

Reisdagen


Als de dagenbreuk wordt berekend komt de vraag op hoe om dient te worden gegaan met reisdagen. De belastingdienst voerde tegenover de rechtbank Den Haag aan dat, gelet op de standplaats van de werknemer in Nederland, de reizen beginnen en eindigen in Nederland en dat daarom een deel van de werkzaamheden aan Nederland moest worden toegerekend. Op grond hiervan zou dan de helft van reisdagen moeten worden toegerekend aan Nederland.

De Rechtbank Den Haag oordeelde op 26 augustus 2008 (AWB 06/10317) conform de beslissing van de Hoge Raad ten aanzien van de berekening van de dagenbreuk. Bevestigd werd in onderhavig geval dat de reisdagen als werkdagen aangemerkt dienden te worden. Tevens stond vast dat op de reisdagen in ieder geval ook buiten Nederland was gereisd. Gelet hierop oordeelde de rechtbank dat deze reisdagen niet aan Nederland toegerekend konden worden omdat ze waren gemaakt ten behoeve van de werkzaamheden in het buitenland. Van deze dagen kon op basis van het reizen immers niet worden gezegd dat werkelijk in Nederland was gewerkt.

Hoe de uitspraak luidt indien de werknemer in de ochtend nog in Nederland zou hebben gewerkt en pas in de middag naar het buitenland zou zijn vertrokken valt te bezien. Ook zijn twijfels te zetten bij de opmerking dat "op basis van het reizen niet kan worden gezegd dat werkelijk in Nederland is gewerkt". Dat zou dan ook gelden voor het buitenland, daar is immers op basis van het reizen die dag wellicht ook niet gewerkt, zeker niet indien de reis een hele dag heeft geduurd. Maar goed, dan vallen we weer terug op het oordeel van de Hoge Raad, die stelt dat van belang is ten behoeve van welke werkzaamheden de reis is gemaakt. En de werkelijke werkzaamheden zijn in het buitenland verricht, derhalve is toekenning van de reisdagen aan de buitenlandse periode gerechtvaardigd. Zie ook de uitspraak van de Hoge Raad op 9 februari 2007 (HR 40604, LJN: AU3577).

Als duidelijk is hoe met de reisdagen wordt omgegaan dient uiteraard een gespecificeerd overzicht te worden gemaakt van de werkdagen in Nederland en in het buitenland alsook de ziektedagen, feestdagen etc. De belastingdienst kan hier immers om vragen. De kans hierop is groot indien er een aftrek wordt geclaimd op de in Nederland te belasten inkomsten uit arbeid. Ter ondersteuning kan worden gevraagd om een verklaring van de werkgever of een arbeidscontract waarin is opgenomen dat er ook werkzaamheden in het buitenland kunnen plaatsvinden. Het is beter om dit overzicht gedurende het jaar bij te houden, dan drie jaar na afloop van het kalenderjaar ineens te worden geconfronteerd te worden met een vragenbrief waarvoor dan alsnog de onderbouwing bijeen dient te worden gezocht.

Voorgaande heeft betrekking op de belastingheffing, voor de heffing van premies volksverzekeringen kunnen weer geheel andere regels gelden. Het blijft dan ook van belang om vooraf duidelijkheid te hebben over de consequenties van het (gelijktijdig) werken in het buitenland. Expatax kan u hierbij uiteraard van dienst zijn.


maandag 3 september 2012

30% regeling: extraterritoriale kosten

Extraterritoriale kosten zijn de extra kosten die een werknemer in redelijkheid moet maken omdat hij tijdelijk buiten het land van herkomst verblijft voor het verrichten van zijn werkzaamheden. Extraterritoriaal betekent ook wel: buiten het gebied van een staat. De werknemer heeft niet alleen nog kosten in zijn eigen staat, maar ook in de staat waarin hij tijdelijk gaat werken. Het ligt dan ook in de rede dat de werknemer deze extra kosten graag vergoed wil zien. Anders wordt er een drempel opgeworpen om, in dit geval, in Nederland te komen werken.

Een aantal kosten kunnen belastingvrij worden vergoed als gewone werknemerskosten, andere kosten kunnen belastingvrij worden vergoed als extraterritoriale kosten. Waarin zit nu het verschil? Dit zit hem in het wel of niet van toepassing zijn van de 30% regeling. Als de 30% regeling namelijk van toepassing is verklaard op de dienstbetrekking van de ingekomen werknemer dan kan de werkgever een vaste belastingvrije vergoeding verstrekken. Het is dan niet meer mogelijk om de afzonderlijke extraterritoriale kosten onbelast te vergoeden. Dit zou namelijk dubbelop zijn. De gewone werknemerskosten kunnen nog wel naast de onbelaste vaste vergoeding onbelast worden vergoed. Vandaar dat het verschil tussen gewone werknemerskosten en extra territoriale kosten van belang is. Overigens is het zo dat indien het totaal van de extraterritoriale kosten in een kalenderjaar hoger is dan de vaste vergoeding, de werkgever het werkelijke bedrag aan extraterritoriale kosten onbelast mag vergoeden, in plaats van het toekennen van de vaste vergoeding.

In het besluit van 11 februari 2004, nr. CPP2003/641M, heeft de staatssecretaris van Financiën aangegeven hoe bepaalde kosten moeten worden gekwalificeerd volgens hem.
 
1. Vergoeding voor extra uitgaven levensonderhoud (cost of living  allowance)
 
De extra uitgaven die een werknemer doet doordat het prijspeil van de uitgaven voor levensonderhoud in het werkland hoger is dan in het land van herkomst, zijn extraterritoriale kosten. De inhoudingsplichtige kan deze extra kosten aannemelijk maken aan de hand van een algemeen aanvaarde en objectief vastgestelde index die is opgemaakt naar aanleiding van vastgestelde prijsverschillen. Deze index kan dan vervolgens worden toegepast op het bedrag dat de werknemer in het werkland pleegt te besteden voor het levensonderhoud van hemzelf en zijn gezin.
 
Als de inhoudingsplichtige de bewijsregel toepast kan hij niet daarnaast nog deze extraterritoriale kosten vrij vergoeden.
 
2. Uitzendtoelagen, bonussen en vergelijkbare vergoedingen (foreign service premium / expat allowance / overseas allowance)
 
Een vergoeding die de inhoudingsplichtige betaalt aan de extraterritoriale werknemer omdat de werknemer bereid is in het buitenland te gaan werken is belast loon. Deze vergoeding is geen vergoeding voor gemaakte kosten.
 
3. Verhuiskostenvergoeding (relocation expenses / moving allowance)
 
De kosten van verhuizing in het kader van de dienstbetrekking en de kosten voor het overbrengen van de boedel zijn geen extraterritoriale kosten. De inhoudingsplichtige kan deze kosten op grond van artikel 15a, eerste lid, onderdeel g, van de Wet LB, vrij vergoeden, rekening houdend met de in dat artikel genoemde normeringen en beperkingen. Van een verhuizing in het kader van de dienstbetrekking (zakelijke verhuizing) kan sprake zijn bij een verhuizing ten gevolge van de aanvaarding van een dienstbetrekking of een overplaatsing binnen de bestaande dienstbetrekking. Van zo’n zakelijke verhuizing is doorgaans geen sprake als de werknemer in verband met het einde van de dienstbetrekking verhuist. Bij een grensoverschrijdende tewerkstelling van een werknemer kan dit naar mijn oordeel anders zijn. In zo’n geval kan de inhoudingsplichtige, met inachtneming van artikel 25 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (hierna: de URLB), ook bij een verhuizing in verband met het einde van de dienstbetrekking een vrije verhuiskostenkostenvergoeding, in de zin van artikel 15a, eerste lid, onderdeel g, van de Wet LB, geven. De voorwaarden hiervoor zijn:
  • De verhuizing bij aanvang van de tewerkstelling en de verhuizing aan het einde van de tewerkstelling zijn beide grensoverschrijdend.
  • De inhoudingsplichtige heeft het recht op de vergoeding uiterlijk bij de aanvang van de tewerkstelling toegekend.
  • De werknemer verklaart aan de inhoudingsplichtige dat als hij ter zake van de verhuizing aan het einde van de dienstbetrekking (tevens) een verhuiskostenvergoeding van een andere inhoudingsplichtige of werkgever ontvangt, hij dit aan de inhoudingsplichtige zal melden en dat in zoverre geen recht op de verhuiskostenvergoeding bestaat.
4. Kosten van kennismaking met het werkland (househunting / acquintance trip)
 
De kosten van een kennismakingsbezoek door de werknemer aan het bedrijf in het werkland kunnen vrij vergoed worden op basis van artikel 15 van de Wet LB. De kosten behoren niet tot de extraterritoriale kosten. Voorzover het gaat om de kosten van vervoer per auto, vallen deze onder artikel 15b, eerste lid, onderdeel a, van de Wet LB.
 
De kosten van een kennismakingsreis, veelal met het gezin, naar het werkland, bijvoorbeeld voor het zoeken van een woning of het zoeken van scholen, zijn extraterritoriale kosten. In de wetsgeschiedenis zijn deze kosten expliciet als voorbeeld genoemd van extraterritoriale kosten. Als de inhoudingsplichtige de bewijsregel toepast kan hij niet daarnaast nog deze extraterritoriale kosten vrij vergoeden.
 
5. Kosten voor het in orde brengen van de officiële papieren, medische keuring, inentingen (permits)
 
De kosten die gemaakt worden voor het aanvragen of omzetten van officiële papieren, zoals verblijfsvergunningen, visa en rijbewijzen, zijn extraterritoriale kosten. Hetzelfde geldt voor kosten van medische keuringen en vaccinaties. Er is uiteraard alleen sprake van extraterritoriale kosten voor zover deze kosten zijn gemaakt in verband met de tewerkstelling buiten het land van herkomst.
 
Kosten die gemaakt worden voor het aanvragen of omzetten van een tewerkstellingsvergunning vinden hun oorzaak in overwegende mate in de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Dit zijn hierom geen extraterritoriale kosten. De inhoudingsplichtige kan deze kosten vrij vergoeden op grond van de algemene regeling voor vrije vergoedingen en verstrekkingen.
 
Als de inhoudingsplichtige de bewijsregel toepast kan hij niet daarnaast nog deze extraterritoriale kosten, met uitzondering van de kosten betreffende tewerkstellingsvergunningen, vrij vergoeden.
 
6. Kosten voor opslag meubilair (storage expenses)
 
De kosten, gemaakt voor de tijdelijke opslag van de boedel in afwachting van de definitieve huisvesting in het werkland zijn aan te merken als verhuiskosten in de zin van artikel 15a, eerste lid, onderdeel g, van de Wet LB (zie ook punt 3). De inhoudingsplichtige kan deze kosten vrij vergoeden of verstrekken naast een vrije vergoeding op basis van de bewijsregel.
 
De opslagkosten voor het deel van de boedel dat niet ‘meeverhuist’ naar het werkland, maar tijdelijk in het land van herkomst wordt opgeslagen, zijn extraterritoriale kosten. Als de inhoudingsplichtige de bewijsregel toepast kan hij niet daarnaast nog deze extraterritoriale kosten vrij vergoeden.
 
7. Vermogensverliezen
 
Vermogensverliezen die een extraterritoriale werknemer leidt omdat bijvoorbeeld een woning of auto verkocht moet worden omdat de extraterritoriale werknemer in een ander land gaat werken zijn geen extraterritoriale kosten. Deze posten behoren tot de vermogenssfeer van de werknemer. De inhoudingsplichtige kan deze verliezen ook niet om een andere reden vrij vergoeden. De vergoeding van deze verliezen vormt belastbaar loon.
 
8. Kosten van huisvesting (free accomodation / housing)
 
Bij de kosten van huisvesting is van belang of sprake is van dubbele huisvestingskosten.
 
- Dubbele huisvestingskosten
 
De huisvestingskosten buiten het land van herkomst van een extraterritoriale werknemer, bijvoorbeeld in een hotel, die naar de omstandigheden beoordeeld, in het land van herkomst is blijven wonen, zijn extraterritoriale kosten voor de periode van de tijdelijke uitzending. De in artikel 15b, eerste lid, onderdeel i, van de Wet LB, genoemde termijn van twee jaar is niet van toepassing.
 
- (Eerste) huisvestingskosten
 
Als de werknemer, naar de omstandigheden beoordeeld, niet in het land van herkomst is blijven wonen, dan is geen sprake van dubbele huisvestingskosten. In het besluit van 26 november 2001, nummer CPP2001/2970 (vraag en antwoord 17), is uit het oogpunt van doelmatigheid opgenomen dat de normale huisvestingskosten op 18% van het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking (exclusief eventuele bijtelling voor huisvesting) kunnen worden gesteld. In zoverre is sprake van loon. Voor zover het bedrag van de vergoeding of verstrekking ziet op het bedrag dat uitgaat boven 18% van het loon is sprake van extraterritoriale kosten.
 
Is sprake van huisvesting in een gemeubileerde woning, dan moet een splitsing worden aangebracht tussen de kosten die zien op de woning en het deel dat betrekking heeft op het meubilair en dergelijke. Voor de woning geldt hetgeen hiervoor is opgenomen.
 
Het deel van de vergoeding dat ziet op het meubilair en dergelijke is belastbaar loon. Dit is alleen anders als sprake is van extra kosten ten opzichte van de kosten van meubilair en dergelijke in het land van herkomst. In dat geval zijn de extra kosten aan te merken als extraterritoriale kosten.
 
Als de inhoudingsplichtige de bewijsregel toepast kan hij niet daarnaast nog de hiervoor vermelde extraterritoriale kosten vrij vergoeden.
 
9. Aan- en verkoopkosten woning (reimbursement expenses purchase house / brokers fee)
 
De aan- en verkoopkosten van een woning, inclusief de makelaarskosten, behoren in hun geheel tot de vermogenssfeer van de werknemer (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 25 maart 1981, nr. 19 902, BNB 1981/185). Dergelijke uitgaven zijn hierom niet aan te merken als extraterritoriale kosten. De inhoudingsplichtige kan deze uitgaven ook niet om een andere reden vrij vergoeden.
 
Voor bepaalde vergoedingen van aan- en verkoopkosten van de woning geldt dat de inhoudingsplichtige daarover eindheffing, naar het enkelvoudig tarief, verschuldigd is (zie artikel 31, tweede lid, onderdeel e, van de Wet LB, en artikel 84, onderdeel a, van de URLB). Het gaat hierbij om vergoedingen van de aan- en verkoopkosten van de woning van de werknemer bij bedrijfsverplaatsingen en andere zakelijke verhuizingen als bedoeld in artikel 15a, eerste lid, onderdeel g, van de Wet LB.
 
10. Gas, water, licht en ander nutsvoorzieningen (utilities)
 
De uitgaven voor gas, water, licht en andere nutsvoorzieningen kunnen gedeeltelijk extraterritoriale kosten zijn. Zie onderdeel 1.
 
11. Reizen en reiskosten (home-leave)
 
- Reizen naar het land van herkomst
 
De kosten van reizen naar het land van herkomst, voor bijvoorbeeld familiebezoek of gezinshereniging zijn aan te merken als extraterritoriale kosten. Ook is sprake van extraterritoriale kosten als het reiskosten betreft die de werknemer maakt om zijn gezin, dat in het land van herkomst is blijven wonen, te bezoeken. De oorzaak van deze kosten ligt overwegend in de uitzending.
 
Als de inhoudingsplichtige de bewijsregel toepast kan hij niet daarnaast nog deze extraterritoriale kosten vrij vergoeden.
 
- Kosten woon- werkverkeer
 
De kosten voor regelmatig woon-werkverkeer vormen geen extraterritoriale kosten. Deze kosten vallen onder de specifieke bepaling van artikel 15b, eerste lid, onderdeel a, van de Wet LB.
 
12. Kosten van de belastingadviseur
 
De kosten van persoonlijke belastingadviezen, zoals het verzorgen van de aangifte inkomstenbelasting, zijn doorgaans geen extraterritoriale kosten. De inhoudingsplichtige kan deze uitgaven ook niet om een andere reden vrij vergoeden. De vergoeding van deze uitgaven vormt hierom doorgaans belastbaar loon. Is sprake van extra kosten ten opzichte van het laten invullen van de privé-aangifte door een vergelijkbare belastingadviseur in het land van herkomst, dan zijn de extra kosten aan te merken als extraterritoriale kosten.
 
13. Hogere belastingtarieven in het werkland (tax-equalization)
 
Inhoudingsplichtigen plegen in veel gevallen de hogere (inkomsten-)belasting(en) die een werknemer betaalt in het werkland te vergoeden. Dergelijke verschillen behoren tot de inkomens- of vermogenssfeer van de werknemer en zijn niet aan te merken als extraterritoriale kosten. Dergelijke verschillen zijn ook niet om andere redenen vrij te vergoeden. Een eventuele vergoeding van deze verschillen vormt belastbaar loon.
 
14. Taalcursussen
 
Kosten van taalcursussen in de taal van het werkland, zowel voor werknemer als ook voor zijn gezinsleden, die bij de werknemer in het werkland verblijven, zijn extraterritoriale kosten. Als de inhoudingsplichtige de bewijsregel toepast kan hij niet daarnaast nog deze extraterritoriale kosten vrij vergoeden.
 
15. Telefoon
 
Als de inhoudingsplichtige de kosten van een telefoonabonnement vergoedt, dan is deze vergoeding niet aan te merken als een extraterritoriale kostenvergoeding. Op deze vergoeding is een specifieke regeling van toepassing (artikel 15b, eerste lid, onderdeel f, van de Wet LB).
 
Voorzover de vergoeding ziet op extra (niet-zakelijke) gesprekskosten met het land van herkomst, is wel sprake van extraterritoriale kosten. Als de inhoudingsplichtige de bewijsregel toepast kan hij niet daarnaast nog deze extraterritoriale kosten vrij vergoeden. Zakelijke gesprekskosten kunnen vrij worden vergoed.
 
16. Maaltijden
 
Kosten van maaltijden zijn in beginsel privé-uitgaven.
 
A. Dit is anders bij maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is. Hierbij kan bij uitzendingen gedacht worden aan de vergoeding voor maaltijden genuttigd tijdens een korte periode dat men in een hotel wordt ondergebracht en niet in de gelegenheid is zelf maaltijden te bereiden. De vergoeding voor deze kosten van maaltijden en verstrekkingen is specifiek geregeld in artikel 15b, eerste lid, onderdeel c, van de Wet LB en in de artikelen 28 en 32 van de URLB en is dus geen extraterritoriale kostenvergoeding.
 
B. Als de extra kosten van maaltijden geen betrekking hebben op maaltijden waarbij het zakelijk karakter van meer dan bijkomstig belang is, en dus niet onder A) vallen, dan kan sprake zijn van extra kosten die worden opgeroepen door de uitzending. De extra kosten behoren dan tot de extraterritoriale kosten. Het gaat bij de vaststelling van deze extraterritoriale kosten niet om de meerkosten per afzonderlijke maaltijd, maar meer in het algemeen om de vaststelling van de meerkosten van levensonderhoud die opgeroepen worden door de uitzending. Zie
onderdeel 1.
 
17. Vaste vergoedingen
 
De inhoudingsplichtige kan zijn werknemers een vaste vergoeding verstrekken (zie artikel 47 van de URLB). Als de inhoudingsplichtige een vaste vrije vergoeding verstrekt aan een extraterritoriale werknemer die gebruik maakt van de bewijsregel, dan kan de vaste vergoeding niet zien op extraterritoriale kosten. Deze kosten zijn immers al begrepen in de bewijsregel.
 
Als de inhoudingsplichtige een vaste vergoeding verstrekt aan een werknemer die geen gebruik maakt van de bewijsregel, dan kan de vaste vergoeding wel geheel of gedeeltelijk zien op extraterritoriale kosten.
 
Meer informatie:
 

vrijdag 31 augustus 2012

VAT increase 2012

From 1st October 2012, the VAT percentage will be increased from 19% to 21% to cover the deficits caused by the economic recession.

The VAT increase in practice

How will the VAT increase work out in practice? Actually quite straightforward. Deliveries or services provided before 1st October 2012 remain taxed at 19% and deliveries and services provided after 1st October 2012 are taxed at 21%. Unless the low rate of 6% ​​or an exemption applies, of course. It is therefore the moment of providing the service which is relevant, not the moment when the service is charged by means of an invoice or the date on which the contract was concluded. Take notice of this when you issue an invoice.

It may be possible that you have to use two different VAT rates if you issue an invoice containing deliveries of products on two different dates. In that case it may be easier to issue two separate invoices instead. Check with your software supplier how they have dealt with the VAT adjustment.

Some frequently asked questions

Are entrepreneurs already allowed to include a VAT percentage of 21% on their invoice issued before 1st October 2012 for deliveries or services provided after 30th September 2012?

Yes. In order to prevent that entrepreneurs must issue an additional invoice for the difference between the 19% and 21% rate entrepreneurs may already include the services which are provided after 30th September 2012 on an invoice which is sent before 1st October 2012 at the VAT rate of 21%. Entrepreneurs who receive an invoice before 1st October 2012 containing a service with 21% VAT can deduct the entire VAT amount according to the standard rules.

Which rate is applicable if it concerns ongoing services which started before 1st October 2012 but will end after 30th September 2012?

In this case the services must be split. For the part of the services which take place before 1st October the 19% rate is applicable for the remainder the 21% rate is apllicable. This is relevant for example in case of subscriptions.

What should an entrepreneur do if he has already sent an invoice to the client for services provided during the entire year?

In that case the entrepreneur can send the client an additional invoice for the difference in VAT of 2% for the period 1st October 2012 till 31st December 2012. The Dutch VAT law specifically grants this option in case of increase of the VAT rate. It is also possible to include the additional VAT for 2012 in the invoice for 2013 to prevent extra work. The additional VAT will however still have to be declared (and paid by the entrepreneur) in the last VAT return for 2012.

Conclusion

Make sure your invoices always contain the correct amount of VAT. If the information on the invoice is wrong your client can refuse to accept the invoice. The accountants of Expatax can help you with the business administration of your company, the filing of the VAT returns and the annual accounts. You can contact us on info@expatax.nl.